Leugens van leerlingen - Brecht 2022

 

Finn – Computerkat

 

Finn tikt zo hard hij kan met zijn wijsvinger op de pijltjes van het toetsenbord. Maar het mannetje op de computer gaat er niet sneller door bewegen. Hij blijft beuken op de laptop, alsof hij een nagel door een betonblok moet slaan. De kat die op zijn schoot zit, kijkt bezorgd naar haar baasje. Wanneer zijn mannetje op het scherm dreigt te vallen, gebruikt hij zijn vuist. Hij slaat zo hard op het toetsenbord dat de laptop over de tafel schuift en er aan de andere kant weer af dondert.

O o.

Hij hoort voetstappen op de trap. Dat is vast papa die komt kijken waar dat lawaai vandaan komt. En die zo meteen dus gaat ontdekken dat zijn laptop de dieperik is ingegaan. Finn heeft geen zin om een tirade te krijgen over voorzichtig zijn met dure spullen. Zonder na te denken, grijpt hij de kat bij haar nekvel en werpt ze over de tafel, de laptop achterna. De deur zwaait open.

‘Wat was dat lawaai?’

Finn doet alsof hij geschrokken staat te kijken.

‘De kat sprong wild over de tafel, recht op de laptop. En toen donderde die mee de tafel af.’

Dat klinkt in elk geval als een goed excuus. Finn is blij met zijn vondst. Maar het goede gevoel vermindert als hij papa achter de tafel ziet knielen en ‘O nee, sta op’ hoort prevelen. Praat hij nu tegen zijn computer? Snel loopt hij om de tafel heen.

Papa kijkt helemaal niet naar zijn computer, hij tikt zachtjes met zijn hand tegen de kop van de kat. Die beweegt niet meer. Hoe kan dat? Komt een kat niet altijd op haar pootjes terecht?

‘Wat moeten we doen?’ vraagt papa.

Finn krijgt een krop in zijn keel. Hij moet zijn kat redden! Hij neemt zijn telefoon en zoekt naar een filmpje om katten te reanimeren.

‘Zet haar rechtop!’ zegt hij.

Papa doet wat hij vraagt. Ze volgen de instructies van het filmpje, maar rechtop zetten en haar hart masseren lijken niet te helpen.

‘Ik denk dat ze geen adem meer krijgt’, zegt papa terwijl hij door zijn baard strijkt. ‘We moeten mond-op-mondbeademing geven!’

‘Goed idee’, zegt Finn.

Maar wanneer papa wat te lang naar hem kijkt, wordt hij zenuwachtig.

‘Wat?’

‘Mijn mond is te groot. Jij moet het doen.’

Finn kijkt met opgetrokken neus naar zijn kat. Mond op mond met een poes? Dat lijkt hem behoorlijk vies.

‘Er is geen tijd te verliezen’, dringt papa aan.

Vooruit dan maar. Het is tenslotte Finns schuld dat de kat daar zo ligt. Hij buigt zich voorover, drukt zijn lippen op de warme bek van de kat en blaast. Hij blijft zijn pogingen herhalen, tot de kat met een ruk overeind komt en wild met zijn klauwen in het rond maait. Haar nagel blijft steken in de wang van Finn. Het duurt niet lang voor er druppels bloed uitsijpelen.

‘Verdorie!’ roept Finn. ‘Wil je wraak nemen ofzo?’

Papa kijkt hem wantrouwig aan.

‘Waarom zou ze wraak willen nemen?’

Hij kijkt van de computer naar de kat, en dan naar Finn. En dan naar de camera die in de hoek van het plafond hangt.

‘Ben je zeker dat de kat de laptop heeft stukgemaakt?’

Finn knikt, zonder papa aan te kijken.

‘Misschien moet ik even een ladder halen.’

Papa verdwijnt naar de kelder en Finn weet waarom. De camera werkt nog met een ouderwets opslagkaartje. Papa wil het eruit halen om te weten te komen wat er echt is gebeurd. Opnieuw slaat hij in paniek. En opnieuw neemt hij de kat en gooit haar naar de camera.

De camera dondert naar beneden. Finn loopt ernaartoe en klikt het kaartje uit het toestel. Hij laat het in zijn achterzak glijden. Wanneer papa terugkomt met zijn ladder, staat Finn hoofdschuddend naar de kat te kijken, die murw, maar deze keer bij bewustzijn, naast de kapotte camera ligt.

‘We moeten misschien toch maar een hond nemen’, zegt hij. ‘Die kunnen zo hoog niet springen.’

 

Léon – de huiswerkdraak

 

‘Léon? Waar is jouw huiswerk?’

Léon schiet wakker uit zijn dagdroom. Hij was uit het raam aan het kijken en fantaseerde dat een draak over de school vloog en alles in brand spuwde.

‘Eh. Sorry juf. Dat is in brand geschoten.’

‘In brand?’

‘Ja, er was een draak bij ons thuis en die spuwde vuur. Heel mijn huiswerk in brand. Ik heb het nog geblust, maar toen was het zo nat dat het uit elkaar viel.’

Juf luistert naar hem met haar handen in haar zij. Ze lijkt niet erg onder de indruk.

‘Is dat zo?’

‘Ja. Ik denk dat draken niet van huiswerk houden.’

 

Die avond is Léon ijverig in de weer op zijn kamer. Hij heeft geen tijd meer te verliezen, want zo meteen komt zijn juf langs. Ze wilde met haar eigen ogen die vuurspuwende draak zien. En dus legt Léon nu de laatste hand aan het drakenpak voor zijn hond. Want hij heeft geen zin om alsnog het huiswerk te maken. Al had dat waarschijnlijk minder werk geweest dan een drakenpak knutselen voor een hond.

Wanneer de bel gaat, posteert Léon de hond op de bank. Hij leidt de juf naar de woonkamer.

‘Hij zit er nog’, fluistert hij tegen de juf. ‘Maar let goed op, want hij is erg gevaarlijk.’

Juf kijkt naar de draak die zijn tanden bloot gromt.

‘Hij ziet er ook gevaarlijk uit’, lacht ze. ‘Maar volgens mij kan hij geen vuur spuwen. Dus ik denk dat je je huiswerk toch nog zal moeten maken.’

Léon schudt zijn hoofd.

‘Jawel, hoor. Hij spuwt vuur als de beste. Kijk maar.’

Hij gaat even achter de bank zitten en haalt een spuitbus en een aansteker uit zijn zak. Hij maakt een vlam en drukt dan hard op de spuitbus. Dat heeft hij eens gezien op een filmpje en het werkt nog ook: een steekvlam schiet uit de spuitbus. Léon is zo onder de indruk dat hij zijn vinger van de drukknop vergeet te halen. De vlammen blijven in het rond schieten en een ervan likt aan de bank.

‘Pas op!’ roept de juf.

Maar het is al te laat. Het vuur verspreidt zich raznedsnel en heel de bank staat al snel in de fik. De juf zet haar tas opzij en loopt naar de keuken om water te halen. Emmer na emmer gooien ze over de bank en langzaam worden de vlammen kleiner.

Léon kijkt nog lang naar de zwartgeblakerde bank en de plassen op de vloer. Ook wanneer zijn juf het huis al een tijdje heeft verlaten. Ze heeft gelukkig niets meer gezegd over zijn huiswerk. Ze was zo geschrokken dat ze zelfs haar tas is vergeten.

‘Wat is hier gebeurd?’ gilt mama, wanneer ze wat later samen met papa thuiskomt.

‘Ik was een experiment aan het doen met mijn juf en plots stond de bank in brand’, mompelt Léon.

‘Met je juf? Dat kan toch niet?’

Léon haalt zijn schouders op.

‘Ik kon haar niet tegenhouden.’

Mama begint te lachen.

‘Ik geloof er helemaal niets van.’

‘Jullie geloven me ook nooit’, zucht Léon. ‘Vraag het haar dan zelf.’

Hij doet alsof hij boos is en loopt de kamer uit. De handtas van de juf zit onder zijn trui. Hij hoopt dat zijn tactiek heeft gewerkt. Niet veel later begint de telefoon in de tas van de juf te trillen. Het is zijn mama die belt. Hij neemt de telefoon op met zijn hoogste stem.

‘Hallo?’

‘Ja, het is de mama van Léon. Gek verhaal. Léon heeft de bank in brand gestoken en hij zegt...’

‘Sorry, mevrouw, ik wilde u nog verwittigen’, onderbreekt Léon haar. ‘Léon wilde een proefje doen in de klas, maar dat lukte niet goed. Dus ben ik na school even meegegaan naar hem thuis, zodat we het alsnog konden doen. Maar het is een beetje uit de hand gelopen. Helemaal mijn fout. Ik had voorzichtiger moeten zijn.’

Het blijft even stil aan de andere kant van de lijn.

‘Eh, tja, ongelukjes gebeuren, zeker?’

‘Ik ben blij dat u het zo opneemt. Maar uw zoon wordt vast een fantastische wetenschapper.’

Nadat Léon heeft opgehangen denkt hij er nog bij: maar wel een wetenschapper die vanaf nu best gewoon zijn huiswerk maakt.