Leugens van leerlingen - Dilsen-Stokkem 2021

Maxim – Superhandstand

 

‘En jij, Maxim?’

De meester vraagt het heel vriendelijk, maar Maxim schrikt ervan. Hij had zo gehoopt dat hij niet aan de beurt zou komen.

‘Ik?’

‘Ja. Wat is jouw talent, Maxim?’

Hij weet niet wat hij moet zeggen. Hij kan heel goed een hele nacht op zijn computer spelen of een neuskeutel wel een meter ver wegschieten, maar dat is vast niet wat de meester bedoelt. Hij kan helemaal niets.

‘Ik weet het niet.’

‘Komaan, iedereen heeft toch een talent?’ dringt de meester aan.

Zo te horen wel. Berre van zijn klas is een turnkampioen, en Rachida heeft een wiskundekampioenschap gewonnen. Daar kan Maxim niet tegenop. Hij moet iets verzinnen.

‘Ik kan wel twee minuten handstand doen op één vinger.’

Maxim knijpt even zijn ogen toe. Dat was vast wat overdreven. Dat gelooft niemand. Hij kan nog niet eens zijn tenen raken met gestrekte benen, zelfs geen handstand doen op twee handen. Maar de meester begint in zijn handen te klappen.

‘Fantastisch! Zie je wel dat je een talent hebt? En euh, dat wil ik trouwens wel eens zien.’

Tot Maxims verbazing begint ook de rest van de klas mee te applaudisseren.

‘Laten zien! Laten zien!’

Maxim wacht tot het wat stiller wordt en wuift dan blozend de aanmoedigingen weg.

‘Ik zou wel willen, maar hier in de klas is echt veel te weinig plaats.’

‘Dan doen we het toch gewoon in de turnzaal!’ roept Berre.

Voor Maxim nog iets kan zeggen, wordt er al aan zijn armen getrokken. Joelend lopen zijn klasgenoten met hem naar buiten. Onderweg naar de turnzaal kloppen ze op alle deuren en vertellen ze over de stunt die te zien zal zijn. Maxim voelt zich heel klein worden.

In de turnzaal moeten ze een hele tijd wachten. De meester wil dat de hele school de knappe prestatie van een van zijn leerlingen kan zien, zo trots is hij. Het is bijna alsof hij zelf een show zal geven. Maxims benen worden steeds slapper.

Na een lange tijd wordt het stil. Maxim voelt de honderden ogen op hem gericht. Iemand begint te klappen, eerst langzaam, dan steeds sneller. De anderen doen mee, de spanning bouwt op. Maxim schuifelt naar zijn meester.

‘Ik kan het niet als iedereen zo kijkt’, fluistert hij.

Het klinkt alsof hij moet plassen terwijl iedereen erop staat te kijken. Meester Maxim fronst zijn wenkbrauwen.

‘Ik heb nu net de mensen van de televisie gebeld’, zegt hij. ‘Ze kunnen hier elk moment zijn.’

Maxim bijt op zijn lip. De televisie? Nu zal zijn leugen helemaal uitkomen! Hij loopt snel naar Berre.

‘Ik kan helemaal geen handstand’, mompelt hij. ‘Zelfs met drie handen zou het niet lukken.’

Berre knikt begrijpend.

‘Oké, ik help je.’

Hij springt overeind en zet zijn handen aan zijn mond.

‘De artiest moet zich even voorbereiden. We zijn zo terug!’

Hij trekt aan Maxim zijn arm en sleurt hem tussen het volk door. In de gang staan ze even stil.

‘Wat ben je van plan?’ vraagt Maxim. ‘Zo hard mogelijk weglopen?’

Berre schudt zijn hoofd. ‘Nee, dan vragen ze het morgen opnieuw. We gaan het gewoon doen. Alleen met wat hulp.’

Ze lopen naar het klaslokaal van de kleine kinderen en zoeken naar de blokkendoos. Berre haalt er een mooie houten cilinder uit.

‘Die stoppen we in je trui’, zegt hij. ‘Net een vinger.’

Maxim begrijpt wat Berre van plan is. Maar hij betwijfelt of het zal lukken.

‘Het is al beter dan een echte vinger. Maar zo kan ik nog steeds niet ondersteboven staan.’

‘Dat weet ik’, grijnst Berre. ‘Daarvoor hebben we een touw nodig.’

Uit de knutselhoek haalt hij een bol flinterdun, maar ijzersterk touw.

‘Dat zullen ze zien.’

‘Niet als ze ver genoeg staan.’

Berre leidt Maxim naar de speelplaats en houdt halt aan de schommels. Hij gooit het touw over de balk waar de schommels aan hangen en bindt het ene eind aan zijn riem en het andere aan Maxims enkel. Daarna begint hij luid te roepen.

‘Het gaat beginnen! Het gaat beginnen! Kom snel kijken!’

Niet veel later verschijnen er allemaal kinderhoofden tegen de ramen van de turnzaal en die van de gangen. Op dat moment laat Berre zich achterovervallen en Maxim voelt hoe hij opgetild wordt. Zijn lichaam zwiept voorover en hij strekt snel zijn hand uit om de val te breken. Zijn houten cilinder komt mooi op de grond terecht.

En daar staat hij. Mooi ondersteboven, op één vinger.

Of toch ongeveer.

In de verte hoort hij luid applaus. Hij ziet de camera’s filmen. Het bloed stijgt naar zijn hoofd. En net wanneer er enkele kinderen en de cameraploeg naar buiten komen, laat Berre hem zakken. Hij landt mooi op zijn voeten en moffelt snel de cilinder weg.

‘Kan je dat nog eens doen?’ vraagt de man met de camera.

Maxim lacht breed en schudt zijn hoofd.

‘Een echte artiest doet zijn kunstje maar één keer.’

 

Yves – Huis verspeeld

 

Yves knijpt één oog toe, richt zijn ander op het krijtje, legt aan en schiet. Verdorie, weer mis. Hij kijkt boos naar het geweer. Het lijkt wel of het scheef staat, het schiet altijd een andere kant uit dan hij bedoelde. Hij mikt nog eens en haalt de trekker over. Maar er komt geen kogel uit.

‘Je kogels zijn op’, bromt de eigenaar van de schietkraam.

Yves tast in zijn zak, maar er zit geen geld meer in. Alleen nog de kredietkaart van zijn ouders. Daar mocht hij een zak smoutebollen mee kopen. Maar hij mocht onder geen beding een spelletje spelen op de kermis.

Hij twijfelt.

En geeft dan de kaart aan de man.

‘Nieuwe kogels, alsjeblieft.’

Het is al laat wanneer Yves thuiskomt met een reuzenknuffel onder zijn arm. Hij heeft alle pijpjes van de schietkraam weggeschoten. De man was onder de indruk en Yves mocht iets van de bovenste rij kiezen. Zijn glimlach verdwijnt wanneer hij ziet dat mama en papa alle spullen in de woonkamer in verhuisdozen aan het stoppen zijn.

‘Wat zijn jullie aan het doen?’

‘We moeten verhuizen’, snikt mama. ‘Al ons geld is weg. We kunnen dit huis niet meer betalen.’

‘Heb jij onze kaart ergens gebruikt?’ vraagt papa.

Yves voelt de kaart branden in zijn achterzak. Hoeveel kogels heeft hij eigenlijk gekocht?

‘Nee, alleen om smoutebollen te kopen’, liegt hij.

‘Ik hoop dat ze lekker waren’, mompelt papa. ‘Want dat zal je vanaf nu niet meer eten.’

Yves krijgt koude rillingen over zijn hele lichaam. Hij wil helemaal niet verhuizen! Hij wil wél nog smoutebollen eten in de toekomst.

‘Ik ben zo terug’, stamelt hij.

Hij loopt zo hard hij kan weer naar de kermis. Aan de rand van de schietkraam blijft hij staan. De eigenaar is zingend zijn spullen aan het inpakken. Waarom sluit hij nu al? De rest van de kermis is nog open.

Over de kraam staat een lotjesstalletje. Dat kan zijn redding betekenen! Yves neemt de kredietkaart nog een keer en koopt tien lotjes. Snel krast hij ze allemaal.

Maar hij wint slechts twee euro. Kwaad gooit hij de munt op de grond. En valt hij meteen op zijn knieën om ze weer op te rapen. Het is niet het moment om met geld te gooien.

Plots valt er nog een munt naast hem. Een oudere dame knikt hem vriendelijk toe. Denkt ze dat hij een bedelaar is? Een man met twee kinderen stopt hem een euro toe. Wacht, dat gaat niet slecht zo. Yves blijft knielen en zijn handen uitsteken. Alle hulp is welkom. Na een kwartier heeft hij al twintig euro.

Maar het is niet genoeg om de verhuis tegen te houden. Hij moet snel meer geld hebben. Tegenover hem wil de man de schietkraam definitief sluiten. Yves zoekt snel een telefoonnummer op, staat dan op en loopt ernaartoe.

‘Mag ik nog één keer schieten?’

‘Sorry, ik ben gesloten.’

‘Please? Ik heb zoveel kogels gekocht vandaag.’

‘Dat kun je wel zeggen’, grijnst de man.

‘Dus?’

‘Vooruit dan maar.’

De man neemt een geweer uit de toonbank en strooit enkele kogels in het bakje voor Yves.

‘Van het huis’, lacht hij.

Yves laadt zijn geweer en legt aan. Maar in plaats van op een van de nieuwe krijtjes te schieten, draait hij plots zijn wapen en richt het op de man.

‘Wat krijgen we nu?’

Yves antwoordt niet, maar haalt zijn telefoon uit zijn zak. Hij toetst het telefoonnummer in dat hij net heeft opgezocht. Daarna geeft hij de telefoon aan de man.

‘Bellen.’

De man neemt zenuwachtig de telefoon aan. Aan de andere kant van de lijn neemt iemand van het kredietkaartbedrijf de telefoon op.

‘Zeg dat het een vergissing was’, sist Yves. ‘Dat er helemaal geen geld van mijn kaart moest gaan.’

‘Je hebt voor veel geld geschoten’, werpt de man tegen.

‘Niet voor zoveel geld.’

Yves is zenuwachtig. Zal de man wel doen wat hij vraagt? En wat als hij dat niet doet? Yves zou nooit schieten. Gelukkig gehoorzaamt de man. Hij vertelt wat er is gebeurd en vraagt om het bedrag tegen te houden.

’80.000 euro. Ja.’

Yves wordt boos. De man is echt een bedrieger. Voor zoveel geld heeft hij geen kogels gekocht. Dan kon hij ineens de hele kraam opkopen!

Wanneer de man klaar is, loopt Yves weg om thuis de blijde boodschap te verkondigen. Maar wanneer hij langs de smoutebollenkraam komt, stopt hij toch nog eerst voor een zakje. Je weet maar nooit of het deze keer écht zijn laatste zijn.

Lesley – De fietsenmaakster

 

O nee. Lesley kijkt op haar klok. Ze heeft zich overslapen, de school begint over een minuut. Dat haalt ze alleen als ze nu in haar pyjama met een racewagen naar school vertrekt. En dat kan natuurlijk niet, ze zou nooit in haar pyjama naar school gaan.

Ze had vannacht niet zo lang filmpjes mogen kijken op haar telefoon. Maar het waren er net zulke leuke! Er zou een verbod moeten komen op leuke filmpjes na tien uur ’s avonds. Hoe kunnen kinderen anders nog slapen?

Lesley kleedt zich aan, neemt haar rugzak en vertrekt naar school. Met hangende schouders strompelt ze de klas binnen.

‘Dag Lesley’, zegt juf Lara. ‘Je komt toch ook nog?’

‘Mijn fiets was stuk’, mompelt Lesley. Ze heeft geen zin om een preek te krijgen over het kijken naar schermen net voor het slapengaan. Maar had ze geen beter excuus kunnen verzinnen? Een fiets die stuk is, dat is zo makkelijk. Maar de juf lijkt het te geloven.

‘Vervelend’, zegt ze. ‘Maar het goede nieuws is dat ik onlangs een cursus fietsen herstellen heb gevolgd. Ik zal er straks eens naar kijken.’

Plots is Lesley erg wakker. Juf Lara mag helemaal niet naar haar fiets kijken. Dan zal ze zien dat die niet stuk is!

‘Eh, hoeft niet, hoor’, zegt Lesley. ‘Ik heb hem zelf al hersteld. Daarom ben ik te laat.’

‘Kan jij dat zelf?’ vraagt juf Lara bewonderend. ‘Knap van jou!’

De rest van de dag verloopt als in een droom, Lesley heeft voortdurend het gevoel dat ze nog slaapt. Maar wanneer ze ’s avonds naar de fietsenstalling loopt, is ze plots weer klaarwakker. De directeur houdt haar tegen aan haar schouder.

‘Lesley, ik heb gehoord dat jij zo goed fietsen kan herstellen’, zegt hij. ‘Er is iets mis met de mijne. Hij maakt een vreemd geluid. Zou jij even kunnen kijken?’

Lesley opent haar mond om te zeggen dat ze dat helemaal niet kan. Maar ze durft niet. Ze wil niet dat juf Lara te weten komt dat ze heeft gelogen.

‘Natuurlijk, meneer. Komt in orde.’

De directeur verdwijnt weer naar zijn kantoor. Lesley staart naar de grote fiets. Hoe moet ze daar aan beginnen? Ze neemt haar telefoon en tikt een vraag in op YouTube: hoe herstel ik een fiets? Ze krijgt meteen verschillende filmpjes voorgeschoteld. Snel scrolt ze erdoor, maar nergens vindt ze een oplossing voor een vreemd geluid. Een tijdje later staat de directeur weer voor haar neus.

‘Lukt het?’

Lesley knikt aarzelend. ‘Het is moeilijker dan ik dacht, ik heb nog even werk.’

Zodra de directeur verdwenen is, stuurt Lesley een bericht naar de Little Liars Club. Voor ze tot tien kan tellen is er al een antwoord: maak je geen zorgen. Niet veel later komt de directeur aangelopen, hij lijkt in paniek te zijn.

‘Lesley, ik moet even weg. Ik heb net een bericht gekregen dat mijn hond is weggelopen. Ik ga wel even te voet!’

Lesley grijnst. Niet omdat ze het leuk vindt dat de hond is verdwenen. Wel omdat ze weet dat die hond waarschijnlijk braaf in zijn hok ligt, slurpend van een kommetje water. De directeur moest gewoon even verdwijnen.

‘Problemen?’ hoort ze achter zich.

Lieglerares Slungel knipoogt naar haar. Ze heeft een grijze overall aan en draagt een hele kist vol gereedschap met zich mee.

‘De fiets maakt een vreemd geluid’, zegt Lesley.

‘Fietsen moeten zwijgen en rijden’, lacht Slungel. Ze buigt zich over de fiets en begint eraan te sleutelen. Ze schroeft, slaat op het staal, knijpt de spaken plat met een knijptang en trekt zuchtend aan de kabels van de remmen. Lesley weet niet goed of ze de fiets nu aan het herstellen is of nog meer aan het vernielen. Wanneer de directeur opnieuw de schoolpoot nadert, neemt ze snel de fiets van Slungel over, die achter het hok verdwijnt.

‘Geen geluiden meer’, zegt ze aarzelend.

De directeur kijkt wantrouwig naar zijn fiets.

‘Hij ziet er zo anders uit. Is dat wiel nu kleiner? En de buis lijkt wel krom.’

‘Maar hij maakt geen geluid meer’, zegt Lesley opnieuw. ‘Probeer maar eens! Graag gedaan!’

Terwijl de directeur met de fiets begint te rijden, maakt Lesley zich uit de voeten. Ze hoort inderdaad geen enkel geluid meer van de fiets komen. Wel van de man die erop ziet, die luid vloekt dat zijn remmen niet meer werken.

Misschien kan hij maar beter eens naar de fietsenmaker gaan.

 

 

Elise – De huiswerkdeal

 

Elise staart naar de vragen op haar blad. Dit is echt de moeilijkste toets ooit! Of nee, dat is niet helemaal waar. Dit is niet de moeilijkste toets ooit, maar ze heeft wel nog nooit zo slecht geleerd als voor deze toets. Voor ze er de vorige avond aan begon, wilde ze nog even gamen. En dat gamen was zo leuk dat ze niet kon stoppen. En toen was het plots midden in de nacht.

Ze vult lukraak wat in, ze kan haar ogen nauwelijks open houden. Moedeloos geeft ze het blad aan de juf. Terwijl haar klasgenoten kwetteren over hoe makkelijk deze toets wel was, krijgt Elise een angstig gevoel in haar maag.

En haar voorgevoel blijkt terecht wanneer de juf de volgende dag de toetsen teruggeeft: 3 op 10, zo slecht heeft ze nog nooit gescoord. Haar ouders zullen boos zijn! Maar Elise heeft helemaal geen zin in straf of ruzie, dus neemt ze thuis een rode pen en doet wat elk kind zou doen om de vrede in het gezin te bewaren: ze verandert de 3 in een 10.

‘Elise?’

Mama heeft intussen haar toets gevonden in haar boekentas. Ze zal zo trots zijn op haar slimme dochter. Elise komt lachend binnen.

‘Dit moet je mij eens uitleggen. Zoveel fouten maken en toch 10 op 10 halen. Hoe kan dat?’

Elises glimlach verdwijnt. Sinds wanneer bekijkt mama de toets ook echt? Normaal kijkt ze alleen naar de punten.

‘Dat moet een vergissing zijn. Mag ik eens kijken?’

Ze grist het papier weg en loopt ermee naar haar kamer. Snel neemt ze een correctieroller en verwijdert ze haar naam. Ze schrijft er de naam van Qjell in de plaats.

‘Ik zie het al!’ roept ze naar mama. ‘Ik heb de verkeerde toets meegekregen.’

Ze toont de nieuwe naam op het blad en wil zich omdraaien om nog een beetje te gaan gamen. Mama laat haar echter niet zomaar gaan.

‘En waar is jouw toets dan?’

‘Eh, ik zal morgen op zoek gaan naar die van mij!’

De volgende dag gaat ze meteen naar Zeno. Die heeft altijd goede punten. Ze glimlacht poeslief.

‘Zeno, zou ik jouw toets eens mogen lenen?’

‘Waarom?’

‘Omdat ik wil leren uit mijn fouten. Dan kan ik zien wat de juiste antwoorden waren.’

Zeno vertrouwt het niet helemaal.

‘Je bent er iets mee van plan, hè?’

‘Helemaal niet!’

Elise kijkt zo onschuldig mogelijk. Nu krijgt Zeno een grijns op zijn gezicht.

‘Akkoord. Als jij een week lang mijn huiswerk maakt.’

Elise denkt na. Als mama ontdekt dat ze heeft gelogen, mag ze vast een week niet meer gamen. Of zelfs een maand. Dat is veel erger dan extra huiswerk maken.

‘Deal.’

Ze toont thuis de toets van Zeno – met haar naam er nu op – en mama is fier op haar dochter. Ze is zelfs verbaasd wanneer Elise geen televisie wil kijken, omdat ze eerst nog veel huiswerk moet maken.

Gelukkig moet ze uiteindelijk

 maar één dag het huiswerk van Zeno erbij doen. Elise heeft zoveel fouten gemaakt dat Zeno het de rest van de week maar zelf maakt.

 

 

Brent – Plop is alive!

 

Wanneer Brent thuiskomt, hoort hij de geluiden al van ver. Hij zucht. Mama is wéér naar Kabouter Plop aan het kijken. Als hij nu een klein broertje of zusje had gehad, waarmee mama altijd samen keek, dan zou hij het nog begrijpen. Maar mama kijkt altijd alleen. Ze houdt van Plop.

‘Moet je horen wat die gekke Plop nu weer heeft gedaan’, roept mama, als hij de woonkamer binnenkomt. ‘Hij heeft zijn paddenstoel paars geverfd. Kan je het je voorstellen? Ik ga straks toch eens kijken of er een paarse paddenstoel in onze tuin staat.’

Brent schudt moedeloos zijn hoofd, hij heeft hier geen zin in.

‘Mama, Plop bestaat toch niet echt?’

De mond van mama valt open.

‘Wat zeg je?’

‘Het is een kabouter op de televisie. Gespeeld door een acteur. Kabouters bestaan toch niet?’

Dat had hij beter niet gezegd. Hij ziet de tranen opwellen in de ooghoeken van mama. Maar daar kan hij toch niets aan doen? Hij heeft niet eens gelogen!

Die avond is mama nog aan het huilen. Brent weet er geen raad mee. Wat moet hij doen? Hij wil dat mama weer blij is. En dan neemt hij een beslissing: hij weet dat het niet mag, maar hij doet het toch. Hij liegt.

‘Mama, Plop bestaat wel, hoor.’

Mama kijkt hoopvol op. Maar dan trekt ze een grimas.

‘Dat zeg je alleen maar om me op te vrolijken.’

‘Nee hoor. Dat zou ik nooit doen’, liegt Brent opnieuw. ‘Ik meen het echt.’

‘Bewijs het.’

‘Eh.’

Dat had Brent niet zien aankomen. Maar toch knikt hij. Hij wil dat mama weer blij wordt, zodat ze kan beginnen te koken. Hij heeft honger.

‘Komt in orde.’

Hij verdwijnt naar boven en gaat op zoek in de verkleedkist op zolder. Mama is al langer fan van Kabouter Plop, dus er is vast iets te rapen. Hebbes. Onderaan de kist ligt er een kabouterkostuum, compleet met rode muts met belletjes eraan. Brent wurmt zich in het pak en haast zich weer naar beneden.

‘Plopperdeplopperdeplop!’ roept hij luid als hij de woonkamer binnenstormt. ‘Ik hoor dat er iemand mij graag eens wilde ontmoeten?’

Mama kijkt blij op bij het horen van haar favoriete kabouterstem. Maar dan betrekt haar gezicht weer.

‘Doe geen moeite, Brent. Ik zie wel dat jij het bent.’

Met hangende schouders verdwijnt Brent weer naar boven. Hij neemt zijn telefoon en stuurt een bericht naar Wally.

 

Kan je ook hulp krijgen als je niet echt gelogen hebt?

 

Niet veel later staan liegleraars Patser en Fons in zijn kamer. Ze zijn niet heel enthousiast om te komen helpen.

‘Je hebt dus gezegd dat Plop niet bestaat?’

‘Klopt.’

‘Maar dat is toch geen leugen?’

Brent schudt zijn hoofd.

‘Technisch gezien niet. Maar daarna heb ik mama gezegd dat hij wel bestaat en dat moet ik nu bewijzen. Dus dat is dan weer wel een leugen.’

Patser begint zuchtend de kabouterkleren aan te doen.

‘Soms denk ik dat ik hier te oud voor word’, zucht hij.

Fons houdt hem tegen.

‘Hola, waar zijn we mee bezig? Ik zou Plop zijn en jij Kwebbel.’

Patser wordt nu helemaal rood.

‘Ik, Kwebbel? Geen denken aan! Jij bent toch de kei in vermommingen? Laat maar eens zien wat je kunt!’

Wanneer Patser zijn spieren opspant, gehoorzaamt Fons snel, al is het met flink wat tegenzin. Mokkend gaan ze allebei de trap af, Brent volgt hen op de voet.

‘Welkom in de melkherberg!’ roep Patser, meer als norse dan vrolijke kabouter. ‘Wie heeft er zin in een glaasje melk?’

‘Ik!’ roept mama onmiddellijk. Ze is meteen mee met de twee kabouters.

Brent slaat het tafereel gade en is blij dat zijn mama weer vrolijk wordt. Wanneer Kabouter Plop en Kwebbel afscheid nemen, wuift ze hen mee uit. Als ze de deur heeft gesloten, knipoogt ze naar Brent.

‘Op televisie vind ik ze wel grappiger.’

Frauke – Snoepmasker

 

Frauke giechelt terwijl ze de trap op loopt. De zak met snoepjes is niet te zien onder haar trui, ze loopt zo langs mama heen.

‘Wat is er zo grappig?’ vraagt die.

‘Binnenpretje’, lacht Frauke. ‘Iets grappigs dat in de klas gebeurde.’

In haar kamer kiepert ze de zak uit op haar bed. De snoepjes zien er zo lekker uit, ze kan niet wachten om te beginnen eten. Maar dat zal voor morgen zijn, want nu moet ze haar tanden poetsen en gaan slapen. Wanneer haar mama de kamer binnenkomt, verbergt ze snel alles onder haar kussen. Poeslief kust ze haar slaapwel.

De volgende ochtend krijgt Frauke nauwelijks haar ogen open. Het lijkt wel of er een korst voor zit, een rode slijmerige laag. Op de tast komt ze uit bed en zoekt ze haar weg naar de badkamer. Ze gaat voor de spiegel staan, maar ze ziet nog steeds niet veel. Ze pulkt aan de laag voor haar ogen en langzaam maar zeker komt er een gaatje vrij waar ze door kan kijken.

Ze gilt het uit.

Haar gezicht heeft alle kleuren van de regenboog. Heel haar hoofd is bedekt met een dikke rubberachtige laag. En ze weet hoe dat komt: de snoep van onder haar kussen is op de een of andere manier gesmolten en plakt nu helemaal over haar gezicht. Ze rukt aan de dikke korst, maar krijgt ze er niet af.

‘Wat is dat?’

Mama staat naast haar in de badkamer. Frauke denkt razendsnel na. Als ze mama vertelt dat de snoep aan haar gezicht is blijven plakken, zal ze ook weten dat Frauke stiekem snoep naar haar kamer heeft gesmokkeld. Dat mag niet gebeuren.

‘Een masker voor Halloween’, verzint ze. ‘Wat vind je ervan?’

‘Ik vind het erg akelig’, bromt mama. ‘Zet het nu maar af!’

Frauke probeert opnieuw de laag snoep eraf te trekken, maar ook nu lukt het niet. Mama ziet dat er iets mis is.

‘Krijg je het er niet af?’

‘Nee.’

‘Wat heb je gebruikt voor het masker?’

Frauke kijkt om zich heen. Vooral geen snoep, vooral geen snoep, spookt het door haar hoofd.

‘Een van jouw gezichtsmaskers.’

Mama voelt aan Fraukes wangen. Ze wordt zenuwachtig wanneer ook zij er geen beweging in krijgt.

‘Dan was de houdbaarheidsdatum toch al verstreken! Ik bel de dokter!’

Eerst is Frauke opgelucht. Een dokter? Die weet vast wel een oplossing. Maar daarna begint haar hart sneller te slaan. Een dokter? Die zal meteen zien dat het geen gezichtsmasker is, maar een lading snoep!

Terwijl mama een afspraak probeert te maken aan de telefoon, loopt Frauke naar de kamer van haar zus Meyra. Die schrikt wanneer ze het snoepmonster in haar kamer ziet.

‘Wat heb jij gedaan?’

‘Lang verhaal’, zucht Frauke. ‘Weet je nog dat ik je tien snoepjes moest?’

Dat weet Meyra maar al te goed. Frauke had stiekem heel het zakje snoep van haar zus leeggegeten.

‘Ik kom ze teruggeven. Het zijn er meer zelfs. Maar je moet ze wel in één keer opeten.’

Meyra twijfelt even, maar Frauke ziet haar ogen blinken. Meer snoep terugkrijgen? Dat is een aanbod dat ze nooit meer zal krijgen van Frauke.

‘Deal!’

Frauke legt haar hoofd op het bureau van haar zus.

‘Begin er maar aan!’

Nu pas heeft Meyra door wat er aan de hand is. Ze haalt haar schouders op en zet haar tanden in het masker. Af en toe bijt ze te hard en voelt Frauke een beet in haar oor of in haar wang. Maar ze moet doorzetten. Ze zijn net klaar wanneer mama de kamer binnenkomt.

‘Je kan straks naar dokter…’ begint mama, maar dan stopt ze.

‘Is het er toch af geraakt?’

‘Ja’, zucht Frauke. ‘Helaas.’

‘Hoe heb je dat gedaan?’

Frauke kijkt even naar Meyra. Ze glimlachen samenzweerderig naar elkaar.

‘Met een biologische oplossing’, lacht ze. ‘Dat is altijd beter dan die chemische brol!’

 

Daan – bekerwinnaar?

 

Daan loopt met gebogen hoofd door de schoolpoort. Wekenlang heeft hij in de klas zitten opscheppen over hoe zijn hockeyteam de beker zou winnen. Ze moesten enkel nog de finale spelen, een fluitje van een cent, en dan was de beker van hen.

Maar ze hebben geen beker gewonnen. Zijn team heeft de finale verloren. Wat een afgang.

Even hoopt hij dat iedereen het vergeten is. Dat er andere interessante dingen zijn gebeurd in het weekend. Maar dat is buiten de juf gerekend.

‘Hebben jullie de beker gewonnen?’ vraagt ze zodra iedereen op zijn plaats zit.

Daan durft haar haast niet aan te kijken. Hij haat verliezen en hij haat vertellen dat hij verloren is. Dus doet hij dat niet.

‘Natuurlijk!’

Iedereen in de klas begint te applaudisseren, Daan krijgt schouderklopjes en felicitaties van zijn buren. Hij perst een glimlach op zijn gezicht en hoopt dat hij niet bloost.

‘Toch?’ vraagt de juf. ‘Ik zag je niet meteen op de foto.’

‘Foto?’ reageert Daan verbaasd.

Juf haalt een stuk van een krant uit haar tas. Daarin staat een foto van een hockeyteam dat een beker in de lucht steekt. Daan weet wie dat zijn: zijn tegenstanders. Sanae van zijn klas bekijkt de foto wat beter.

‘Dat is toch niet jullie team? Ik herken er niemand van!’

‘Dat zal een foto van een andere divisie zijn’, reageert Daan meteen.

Voor een keer wil hij dat juf zo snel mogelijk met de les begint. Dat zou hem heel wat gedoe besparen. Maar ook de juf bestudeert het artikel.

‘Nee, hoor’, zegt juf. ‘Het is jullie reeks.’

‘O’, knikt Daan, hij weet even niet wat te zeggen. Zijn hersenen werken op volle toeren. Waarom heeft hij niet gewoon gezegd dat hij de wedstrijd verloren heeft? Dat is toch geen schande? ‘Er zitten natuurlijk wel wat nieuwe spelers in het team. Niet iedereen kent die al.’

Dat blijkt een goed antwoord te zijn, want juf knikt en wil beginnen met de lessen. Ze draagt de kinderen op om hun rekenschrift te nemen. Daan haalt het boek zuchtend uit zijn boekentas. Tot Sanae opnieuw haar vinger opsteekt.

‘Heeft jullie team geen andere truitjes?’

Daan knijpt in de tafel. Waarom blijft ze daar nu over doorgaan? Het is maar een bekerfinale, geen wereldkampioenschap. Maar misschien heeft hij er zelf iets te veel over gebabbeld de laatste weken. De volgende keer houdt hij zijn mond wel.

Wacht. Dat is het. Nu hij aan een wereldkampioenschap denkt, weet hij plots wat hij moet zeggen. Hij draait zich kalm naar Sanae toe.

‘Klopt. Dat zijn de truitjes van de tegenstander. We hebben van truitjes gewisseld na de match.’

En nu is het echt tijd om het onderwerp te veranderen. Dus doet Daan iets wat hij in jaren niet heeft gedaan. Hij steekt zijn hand op en lacht zo lief mogelijk naar de juf.

‘Welke pagina van het werkboek moeten we nemen, juf? Ik kan niet wachten om aan de oefeningen te beginnen.’

 

 

Noa – Rode kat

 

‘Noa?’

Juf Oumaima staat voor haar bank, met Noa’s taak in haar handen. Het blad wappert heen en weer.

‘Wat is dat?’

‘Een taak, juf.’

‘Ik weet dat dat een taak is.’

‘Waarom vraagt u het dan?’

De juf kijkt boos naar Noa, het is duidelijk geen goed moment voor flauwe grapjes.

‘Deze taak is helemaal in het groen geschreven’, zegt juf Oumaima. ‘Terwijl ik had gezegd dat ze in het rood moest.’

Noa zucht. Haar juf heeft soms wat vreemde gewoontes. Wat maakt het nu uit of een taak in het rood, blauw of zelfs appelblauwzeegroen is geschreven? Maar ze kent de gevolgen. Verkeerde kleur betekent alles opnieuw maken. En daar heeft Noa weinig zin in.

‘Onze hond had alle rode pennen stukgebeten.’

Ze weet dat het wat gemakkelijk is om alles op een hond te steken, maar op dat moment lijkt het de beste oplossing. Of misschien toch niet.

‘Jij hebt toch geen hond?’ merkt juf Oumaima op.

Sinds wanneer kent de juf hen zo goed? Noa durft haar niet aan te kijken.

‘Ik bedoelde onze kat’, liegt ze.

Nu ziet ze juf twijfelen. Zou het kunnen dat een kat zoveel rommel veroorzaakt? Deze keer is Hidde de spelbreker.

‘Jullie hebben toch ook geen kat?’

Noa wil hem een vernietigende blik toewerpen, maar beseft dat juf haar intussen ook aanstaart. Ze moet iets nieuws verzinnen.

‘Jawel, net gekregen. En het is blijkbaar nogal een wilde.’

Juf speelt met de taak in haar handen. Zou ze nu een straf uitspreken of niet? Ze kiest voor een tussenoplossing.

‘Anders moet je die kat eens een keer mee naar school nemen?’ stelt ze voor.

Noa knikt gedwee, maar niet enthousiast. Ze heeft dan wel geen straf gekregen, maar hoe moet ze nu aan een kat geraken?

Na school belt ze aan bij de buren.

‘Zou ik jullie kat even mogen lenen?’

Haar buurvrouw kijkt haar wantrouwig aan.

‘Ons Sneeuwwitje? Waarom?’

‘Het is dierendag op school en iedereen mag een dier meebrengen. Maar wij hebben er geen.’

De deur vlamt dicht in haar gezicht. Ze vermoedt dat dat een nee betekent. Ze loopt naar het terras en vult een kommetje met water. Daarnaast legt ze een bordje met een stuk vis op. Ze weet dat de kat van de buren regelmatig door hun tuin loopt. Misschien wil ze vandaag wat langer blijven hangen.

Na een tijdje ziet ze de witte kat naar de vis sluipen. Noa opent de schuifdeur en wenkt haar.

‘Kom maar, Sneeuwwitje. Hier is nog veel meer lekkers.’

En alsof het dier haar begrijpt, volgt ze Noa’s gebaar. Hebbes, nu heeft ze al een kat. Nu de juf nog overtuigen dat de kat haar rode pennen heeft stukgemaakt. Ze rommelt in haar knutselgerief.

 

De volgende ochtend staat Noa glunderend aan het klaslokaal. Ze praat zacht tegen een kartonnen doos waarin gaten zijn geprikt.

‘Stil maar, Sneeuwwitje. Straks geef ik je nog iets om te snoepen.’

Juf Oumaima kijkt vrolijk op als ze de doos ziet.

‘Is dat je wilde kat?’

Noa knikt en zet de doos op het bureau van de juf. Ze wacht ongeduldig tot iedereen op zijn stoel zit. Wanneer ze de doos opent, ziet ze de monden van haar klasgenoten openvallen. Er komt geen witte poes uit, geen bruine, geen zwarte.

De kat is helemaal rood.

Noa kijkt tevreden naar haar werkstuk. Wat een beetje verf al niet kan doen!

‘Oké, Noa’, zegt juf Oumaima. ‘Je hoeft je taak niet opnieuw te maken.’

Noa balt haar vuist. Al beseft ze tegelijkertijd ook dat ze waarschijnlijk minder tijd had besteed aan het maken van een nieuwe taak dan aan het verven van de kat. En ze is vooral benieuwd hoe haar buurvrouw zal reageren wanneer ze haar huisdier weer ziet.

Ach, Sneeuwwitje wordt dan toch gewoon Sneeuwroodje?

 

Wes – Bellende hond

 

Pffft, Wes heeft absoluut geen zin om huiswerk te maken. Hij kijkt naar zijn schrift die op zijn bureau ligt. Mama heeft hem klaargelegd, met de boodschap dat hij vandaag zijn huiswerk echt wel leuk zal vinden.

Klopt niet. Huiswerk is nooit leuk.

Hij neemt de schrift en vouwt hem dubbel. Vreemd, die voelt veel zwaarder aan dan gewoonlijk. Of droomt hij dat nu? Foert, geen schrift, betekent geen huiswerk. Wes zwaait met zijn arm en zwiert het huiswerk door het raam naar buiten.

Meteen heeft hij er spijt van. Was dat wel een goed idee? Hij kijkt naar buiten. Een hond snuffelt aan zijn schrift, gromt zijn tanden bloot en neemt alles in zijn mond. Daarna loopt hij weg. Wes haalt zijn schouders op, opgeruimd staat netjes.

‘Wes, heb je je huiswerk al gemaakt?’

Verdorie, mama komt naar boven. Ze steekt haar hoofd door de deuropening. Wes slaat tegen zijn voorhoofd.

‘Ai, ben ik dat toch wel op school vergeten!’

Mama fronst haar wenkbrauwen.

‘Hoezo, vergeten? Ik had het speciaal klaargelegd.’

Juist, zijn smoes houdt geen steek. Maar zijn huiswerk is in elk geval niet in zijn kamer. Hij haalt zijn schouders op.

‘En ik had er een verrassing in gestopt!’ gaat mama verder.

‘Een verrassing?’

‘Om je te belonen voor al het harde werk dat je voor school doet.’

Wes voelt dat er nattigheid op komst is. Hij durft de vraag haast niet te stellen, maar hij doet het toch.

‘En wat was de beloning?’

‘Een nieuwe telefoon!’

Wes valt net niet van zijn stoel. Wat? Waarom moest mama zo’n cadeau ook in zijn huiswerk verstoppen? Maar hij beseft ook: wie gooit er nu zijn huiswerk door het raam?

‘Wacht, ik zal nog eens zoeken!’

Hij glipt langs mama naar de trap en haast zich naar buiten. Kan hij die hond nog terugvinden? Op straat ziet hij restjes van zijn schrift, misschien kan hij het spoor volgen. Hij blijft zoeken, tot het donker wordt. Grote stukken van zijn huiswerk heeft hij al kunnen recupereren, maar van een telefoon is geen spoor. Moedeloos gaat hij terug naar huis.

‘Niets gevonden’, mompelt hij.

Mama kijkt hem lang aan, ze lijkt een beetje te lachen. Vindt ze het grappig dat hij zijn telefoon aan een hond heeft gevoerd?

‘Heb je je huiswerk terug?’

‘Dat wel.’

‘Dat is toch het belangrijkste?’

‘Bwa.’

Hij durft nog altijd niet te zeggen wat er echt gebeurd is. Mama zoekt even in haar tas en haalt dan een doosje tevoorschijn. Wes gluurt ernaar. Het is een doosje met een nieuwe telefoon in!

‘Luister’, zegt ze. ‘Zullen we afspreken dat je deze keer echt je huiswerk zal maken?’

Wes knikt, te verbaasd om te reageren.

‘En misschien, heel misschien, krijg je dan toch nog je telefoon. Op voorwaarde dat je nooit meer je huiswerk naar buiten gooit.’

De mond van Wes valt open. De telefoon zat dus helemaal niet in zijn huiswerk!

‘Hoe wist jij… Waarom heb jij…?’

Mama stopt de telefoon weer weg. Ze knipoogt.

‘Vooruit. Aan de slag. Je bent niet de enige die een leugentje kan vertellen, hoor.’

 

Isra – Ouders weggelopen

 

Isra slaat met haar vlakke hand op de wekker. Waarom gaat die altijd zo vroeg? Ze heeft helemaal geen zin om al naar school te gaan. Nu ja, ze heeft wel vaker geen zin om naar school te gaan. Niet dat school zo erg is, want ze heeft heel leuke klasgenoten en een superjuf, maar ze is altijd zo moe. En dat ze vaak tot twaalf uur TikTokfilmpjes ligt te kijken, heeft daar vast niets mee te maken.

‘Isra, opstaan!’

Daar is mama al. Die heeft nu al haar geduld verloren. Isra moet iets verzinnen om in bed te kunnen blijven liggen.

‘Ik voel mij niet goed.’

Ze hoort een diepe zucht. Het is niet de eerste keer dat Isra doet alsof ze ziek is. Dus als ze wil dat mama haar gelooft, zal ze iets goeds moeten verzinnen.

‘Wat heb je dan?’

‘Mijn lichaam is helemaal paars. En er staan allemaal gele bulten op mijn gezicht.’

Het blijft even stil in de gang. En dan zegt mama aarzelend: ‘Blijf dan maar liggen. Je hoeft niet naar school vandaag.’

Isra wil uit haar bed springen van vreugde, maar beseft dat dat niet past bij een doodziek kind. Met een gelukzalige glimlach sluit ze haar ogen weer en ze valt in een diepe slaap.

Wanneer ze wakker wordt voelt ze zich goed, ze is uitgeslapen. Ze brengt de rest van de dag door in haar bed. Ze leest een beetje, kijkt filmpjes en speelt op de Playstation. Zo’n leven zou ze wel gewoon kunnen worden. Tegen het avondeten trekt ze haar kleren aan en gaat naar beneden. Vreemd, het is er zo stil. Waarom zijn haar ouders nog niet thuis? Ze kijkt uit het raam en ziet geen auto op de oprit. Mama’s telefoon ligt wel nog op tafel. Zou ze die vergeten zijn? Mama en haar telefoon zijn normaal gezien onafscheidelijk. Ze ontgrendelt de telefoon en kijkt naar de laatste pagina die mama heeft bekeken.

Bijna laat ze de telefoon vallen. Isra begint te bibberen. Mama heeft de symptomen van een paars lichaam en een gezicht vol gele bulten ingetikt. En dat blijken de gevolgen te zijn van de razend besmettelijke en zelfs dodelijke ziekte Rima te zijn. Isra beseft meteen wat er aan de hand is.

Haar ouders zijn niet zomaar weg. Haar ouders zijn gevlucht.

Wanhopig pakt ze de telefoon en belt de politie. De verbinding is slecht, maar ze hoort een stem vragen waarmee ze kan helpen.

‘Hallo? Het is Isra. Ik heb mijn ouders overal gezocht. Maar ik denk dat ze gevlucht zijn!’

Ze hoort geroezemoes aan de andere kant van de lijn. En dan een hoge vrouwenstem.

‘Uw ouders hebben een overval gepleegd? En nu zijn ze gevlucht?’

Wat? Dat heeft ze helemaal niet gezegd!

‘Nee, ik heb overal gezocht. Normaal zit papa hier ’s avonds op de bank, maar nu…’

‘Een overval op een bank? Bedankt voor de info, meisje, we komen eraan.’

Isra kijkt geschrokken naar de telefoon in haar handen. Wat heeft ze nu gedaan? Op dat moment hoort ze een auto de oprit oprijden. Niet veel later hoort ze de vrolijke stem van mama.

‘Isra? Ik heb medicijnen meegebracht. Je zal snel weer beter zijn.’

Mama kijkt vreemd op wanneer ze de keuken binnenkomt.

‘Je ziet er toch nog wat bleek uit, vind ik.’

‘Ik voel me ook slecht’, mompelt Isra. En deze keer is dat niet gelogen. Straks staat de politie aan hun deur om haar ouders mee te nemen voor een overval die ze niet hebben gepleegd. Ten einde raad stuurt ze een bericht naar de Little Liars Club, waarin ze alles uitlegt. Wally stuurt bijna onmiddellijk terug: komt in orde.

Niet veel later gaat de bel. Een gespierde agent staat voor de deur. Isra herkent hem meteen: Patser, een van de liegleraars van de Little Liars Club. Ze gebaart dat hij mag binnenkomen, maar hij schudt zijn hoofd.

‘Nog niet. Laat me gewoon even doen.’

Isra en Patser wachten aan de deur tot er een politiewagen hun straat komt ingereden. Patser steekt zijn arm op wanneer vier politieagenten uitstappen.

‘Collega’s’, roept hij breed glimlachend. ‘Het is al in orde.’

‘Hoezo?’ vraagt een van de agentes.

‘We hadden de oproep ook gekregen en waren in de buurt. We hebben de daders al weggevoerd.’

De politieagenten blijven twijfelend staan. Zijn ze dan helemaal voor niks gekomen? Op dat moment hoort Isra een stem door de walkie talkie van de agente.

‘Case closed. De verdachten zijn opgepakt. Jullie mogen terug naar het kantoor.’

Isra kent die stem, het is Wally, de baas van de Little Liars Club. De politieagenten halen hun schouders op, kijken een beetje nors omdat ze geen actie hebben gekregen en keren terug naar hun auto. Ze zijn nog maar net de straat uit wanneer Isra’s mama aan de deur komt.

‘Wat gebeurt er allemaal?’

‘Maakt u zich geen zorgen, mevrouw’, lacht Patser. ‘Ik kom alleen maar iedereen waarschuwen voor rondtrekkende bendes. Deuren en ramen goed op slot doen als jullie niet thuis zijn.’

‘Doen we, meneer de agent.’

‘Dat hoor ik graag. Goed opletten, want soms verkleden ze zich als politieagenten.’

‘Als politie? Wie doet dat nu?’

Patser glimlacht breed en tikt op zijn pet. Ook Isra moet lachen.

‘Geen idee, mevrouw. Dat gaat ook mijn petje te boven!’

 

Emme – De ponyhoorn

 

Juf Joyce fluit bewonderend tussen haar tanden.

‘Wauw, Emme. Wat een prachtige regenboog heb jij getekend!’

Emme glundert. Ze vindt hem zelf ook prachtig.

‘Allemaal met de hulp van mijn prachtige eenhoorn’, zegt ze trots.

‘Jouw eenhoorn?’

Juf kijkt haar verbaasd aan. Emme grijnst, ze vindt het leuk om mensen voor de gek te houden. Ze bedoelt natuurlijk de kleine plastic eenhoorn die aan haar pennenzak bungelt en die altijd op haar bureau staat als ze tekent. Maar dat zegt ze niet.

‘Ja, ik heb een eenhoorn thuis.’

‘Een echte?’

‘Natuurlijk.’

‘Die wil ik wel eens zien.’

Ai, daar had Emme niet op gerekend. Nu is het moment gekomen om toe te geven dat ze een grapje heeft gemaakt. Of misschien niet. Ze neemt een stuk karton en tekent er snel een witte eenhoorn op.

‘Kijk, zo ziet hij eruit.’

Juf Joyce haalt haar schouders op.

‘Ik weet hoe een eenhoorn eruit ziet. Ik bedoel die echte eenhoorn.’

Emme opent haar mond om te zeggen dat ze geen echte eenhoorn heeft. Maar er komt een andere zin uit.

‘Komt in orde. Ik zal hem eens mee naar school brengen.’

Thuis denkt Emme hard na. Nu verwacht iedereen dat ze met iets zal komen aandraven. Maar ze heeft natuurlijk geen eenhoorn. Zelfs geen pony.

Wacht eens, een pony…

Ze neemt haar telefoon en belt naar haar vriend Sander.

‘Sander, staan er nog dieren in de wei naast jullie?’

‘Ja, hoor’, antwoordt Sander. ‘Waarom?’

‘Momentje. Ik kom langs!’

Niet veel later staan Emme en Sander aan de wei van de boer. In het midden loopt een prachtige pony. Emme wijst ernaar en haalt een zak wortels boven.

‘Dat wordt mijn eenhoorn!’

‘Maar hij heeft geen hoorn’, merkt Sander op.

‘Had jij geen 3D-printer?’

‘Ja.’

‘Dan maken we toch gewoon een hoorn!’

Emme lokt de pony uit de wei. Het kleine dier smult gulzig van de wortels. Nog dezelfde avond krijgt hij een hoorn op zijn voorhoofd geplakt, perfect geprint door Sander. Emme gebruikt talkpoeder om het dier nog extra wit te maken, en met verf schildert ze regenbogen op zijn vacht. Ze kan niet wachten om de volgende dag naar school te gaan.

Juf Joyce kijkt wantrouwig naar het gevaarte dat haar klas komt binnengewaggeld.

‘Is dat een eenhoorn?’

‘Natuurlijk’, knikt Emme. ‘Wat anders?’

De juf draait rond de eenhoorn, ze blijft twijfelen.

‘Het lijkt een pak waar een mens in zit.’

Emme schudt haar hoofd. Er is maar één manier om te tonen dat er geen mensen in zitten en er een echt dier in de klas staat. Ze voelt even of de hoorn nog goed staat en begint dan op het achterste van de pony te kletsen. Ze heeft gisteren getest of dat werkte, tot afgrijzen van haar mama.

En ja hoor. Daar komen ze: een hele stapel paardenvijgen, netjes op elkaar, tot er een mooie stapel in de klas ligt. Juf Joyce begint net niet te gillen.

‘Haal dat beest uit mijn klas!’

Emme neemt lachend haar eenhoorn mee.

‘Tja, juf. Je had het nochtans zelf gevraagd.’