Leugens van leerlingen - Ravels 2021

Jaïr – Kriskras

 

Jaïr stuurt zijn fiets uit de fietsenstalling van de school. Hij staat op zijn trappers en rijdt als een volleerd wielrenner naar huis. Als hij snel zijn huiswerk maakt, kan hij misschien nog even gamen. Met zijn tong tussen zijn lippen rijdt hij de oprit van zijn huis op. Hij kan nog net tussen de auto en de haag naar de garage.

Of dat dacht hij toch.

Skrrr. De linkerrem aan zijn stuur boort zich in de zijkant van de auto. Een fikse kras komt tevoorschijn.

Dit. Is. Niet. Goed.

Hij zet zijn fiets in de garage en loopt naar de woonkamer om zijn huiswerk te maken. Erg ver komt hij niet.

‘Jaïr!’

De stem van papa komt van buiten. Jaïr zet zijn meest onschuldige gezicht op en loopt naar de garage.

‘Ja?’

‘Wat is hier gebeurd?’

Het gezicht van papa ziet er erg rood uit, of misschien zelfs paars. Op zijn voorhoofd zijn er kloppende aders te bespeuren. Het is niet het moment om alles te bekennen.

‘Er was een man met een hond. En die hond achtervolgde mij. En toen schuurde de lijn langs de auto. Ik was je net aan het zoeken, maar nu is die man al weg.’

Hij beseft dat zijn uitleg niet erg samenhangend is. Zou papa het geloven?

‘Was het een bruine hond?’

Jaïr heeft geen idee. Hoe ziet een ingebeelde hond eruit?

‘Ja.’

‘Een grote?’

Best wel, want kleine hondjes maken geen krassen op een auto.

‘Ja.’

‘En had die man een hoed op?’

Jaïr haalt zijn schouders op.

‘Ik denk het, ja.’

Papa balt zijn vuist.

‘Dat is de overbuurman!’

Wat? Die heeft er helemaal niets mee te maken. Papa loopt naar binnen om de papieren van de verzekering te zoeken. Jaïr steekt snel de straat over en belt aan. Een oude man met een strooien hoed doet de deur open.

‘Eh, hallo, meneer. Ik ben Jaïr van hierover. Zou u zo meteen kunnen zeggen dat uw hond mij heeft aangevallen?’

De oude man krabt over zijn oor, waar een klein bosje haar uit komt.

‘Waarom zou ik dat doen?’

Jaïr tast in zijn zakken. Hij haalt een verfrommeld briefje tevoorschijn.

‘Omdat u dan van mij tien euro krijgt!’

De man lacht schamper.

‘Tien euro? Wat ben ik daarmee? Voor tienduizend euro is het goed.’

Jaïr kijkt met grote ogen naar de man. Tienduizend euro? Hij krijgt maar een euro per week zakgeld. Dan zou hij tienduizend weken moeten sparen. Hoeveel jaar is dat? Tweehonderd? Dat wordt misschien wat moeilijk.

‘Laat ook al maar.’

Jaïr snelt naar huis en neemt zijn fiets. Hij kan zijn tien euro veel beter besteden. Hij rijdt naar een winkel in het dorp en koopt een pot verf met een kleur die erg hard lijkt op die van de auto. Wanneer hij thuiskomt, zit papa met hangende schouders in de deuropening.

‘Blijkbaar is de buurman zijn hond vorige maand gestorven’, zegt hij triest. ‘Dus het moet iemand anders zijn geweest.’

Hij staat op en gaat weer naar binnen. Dat is het moment voor Jaïr om aan de slag te gaan. Met een fijn penseel verft hij de kras op de auto helemaal weg. Vakwerk. Daarna gaat hij op zoek naar papa.

‘Ik denk dat het toch eerder wat vuil was’, zegt Jaïr tegen papa. ‘Ik zie geen kras meer.’

Papa loopt naar buiten en is in de wolken als hij de beschilderde auto ziet. Hij legt zijn hand op zijn hart.

‘Oef, ik dacht echt dat er een serieuze kras in stond!’

Jaïr haalt zijn schouders op.

‘Ik ook. Maar soms moeten we wat beter kijken.’

Wanneer zijn papa zijn raad opvolgt en zich naar de auto buigt, trekt hij hem meteen achteruit. Straks plakt de verf aan zijn gezicht!

‘Maar te veel kijken is ook weer niet goed.’

‘Je hebt gelijk’, zegt papa. ‘Wie kijkt er nu naar een auto? Met een auto moet je rijden. Kom we gaan een ritje maken!’

Jaïr schrikt. De verf is nog helemaal niet droog. Als ze nu gaan rijden, dan droogt ze vast niet zo egaal op, en dan ziet papa toch nog dat er iets mis is.

‘Ik zou wel willen’, zegt hij aarzelend. ‘Maar ik moet nog heel veel huiswerk maken.’

‘Kom, één ritje’, dringt papa aan.

Maar Jaïr pakt de hand van papa en troont hem mee naar binnen.

‘Geen sprake van. Huiswerk is belangrijk. Dat zeggen jullie toch altijd. Ik ga er net zo lang aan werken tot het helemaal goed is.’

En tot de verf droog is. Maar dat zegt hij er niet bij.

 

 

Birger – Natte bank

 

Birger steekt zijn arm steeds hoger de lucht in. Hoe hoog kan hij zijn blikje houden en ice-tea in zijn mond gieten zonder te morsen? De straal vloeit vlot in zijn mond. Tot…

Ai.

De hele inhoud van het blikje plenst op zijn gezicht en zoekt zich een weg naar de zetel. De mooie zetel, de dure zetel, de zetel waar mama en papa het liefst een plastic folie op zouden leggen zodat hij niet beschadigd kan worden. Die zetel dus, die nu vol plakkerige ice-tea zit. Dit is een mooi moment om even te verdwijnen. Of wacht, hij kan beter zijn voorzorgen nemen. Birger loopt snel naar zijn kamer en haalt zijn telefoon en wat verkleedspullen. Zodra de opnames gedaan zijn, zorgt hij ervoor dat alle bewijsstukken op de juiste plaats terechtkomen. Hij is niet van plan de schuld op zich te nemen.

‘Birger!’ klinkt het enkele uren later door het hele huis. Birger daalt de trap af, zijn blik zo onschuldig mogelijk. Mama wrijft over haar achterste.

‘Waarom plakt de zetel zo hard?’

Birger haalt zijn schouders op.

‘Dat zal Lente wel gedaan hebben.’

‘Die is toch niet thuis?’

Dat was Birger even vergeten. Maar gelukkig heeft hij zijn voorzorgen genomen.

‘Daarstraks wel. En ik heb een leeg blikje ice-tea op haar kamer zien liggen.’

Mama stormt naar boven. Het duurt niet lang voor ze het blikje vindt dat Birger in de kamer van zijn zus heeft gelegd. Boos gaat ze met het blikje aan tafel zitten, vastbesloten om Lente een uitbrander te geven als ze thuiskomt. Maar die laat zich niet zomaar beschuldigen.

‘Wat? Ik kan dat niet hebben gedaan.’

‘Waarom niet?’ vraagt mama.

‘Ik lust zelfs geen ice-tea.’

Juist, daar had Birger geen rekening mee gehouden. Verdorie, daar had hij aan moeten denken.

‘Daarom heb je het misschien naast je mond gegoten in plaats van erin?’

Lente kijkt hem boos aan.

‘Waarom zou ik dat doen?’

‘Weet ik veel. Misschien wilde je mama foppen.’

‘Ach, rot op met je verhaaltjes!’

Lente schudt heftig haar hoofd en loopt woedend de deur uit. Birger gaat naast mama staan. Hij haalt zijn telefoon uit zijn zak.

‘Kijk, ik doe dit liever niet, maar…’

‘Maar wat?’

‘Maar ik heb beelden van Lente gemaakt.’

Hij toont zijn scherm aan mama, waarop te zien is hoe iemand met lang haar in de zetel zit en een blikje ice-tea hoog boven zich houdt. De drank vliegt alle kanten op. Birger bedenkt zich nu pas dat het misschien niet zo’n goed idee was om een tweede blikje uit te gieten voor zijn opnames. Het maakt de boel alleen maar vettiger. Maar nu heeft hij tenminste een bewijsstuk in handen. Of toch bijna.

‘Maar dat meisje heeft rood haar’, zegt mama. ‘Lente heeft bruin haar.’

Dat vond Birger zelf ook al een zwak punt in zijn plan. De enige pruik die hij vond was een rode.

‘Misschien was ze naar de kapper geweest?’

‘Om haar haar rood te laten verven?’ vraagt mama. ‘En daarna weer bruin?’

Birger steekt zijn vinger in de lucht en doet alsof hij een geniale ingeving heeft.

‘Misschien droeg ze een pruik!’

Verder zegt hij niets meer, want hij weet dat de rode pruik op Lentes kamer ligt. Die heeft hij mooi in de kast verstopt, het is een kwestie van tijd voor mama die zal vinden. Erg goed voelt het niet om de schuld zo op zijn zus te steken, ook al doet zij vaak hetzelfde bij hem.

Misschien moet hij de volgende keer maar gewoon ice-tea uit een glas drinken.