Leugens van leerlingen - Asse 2021

Jutta – Halve draak

 

‘En niemand weet dat ik ook een halve draak ben.’

Het is de laatste zin van Jutta’s spreekbeurt. De leerlingen uit haar klas staren haar met open mond aan. Een draak? Oké, een halve, maar toch: een draak? Joshua steekt zijn hand op.

‘Kan jij dan van het schoolgebouw springen en wegvliegen?’

De andere kinderen zijn meteen enthousiast. Dat willen ze Jutta wel zien doen. Jutta kijkt aarzelend de klas rond.

‘Misschien’, mompelt ze.

Ze voelt zich echt een halve draak. Ze vindt draken machtige dieren, gracieus en angstaanjagend tegelijk. Soms schildert ze haar gezicht groen, om nog meer een draak te zijn.

Maar vliegen, nee, dat kan ze niet.

‘Ik voel me niet zo lekker’, liegt Jutta. ‘Mag ik even naar het toilet?’

De juf knikt en Jutta verlaat snel het klaslokaal. Op het toilet bedenkt ze zich dat ze stom is geweest. Waarom antwoordt ze niet gewoon dat halve draken niet kunnen vliegen? Dan was ze van het gedoe verlost geweest. Tenzij iemand had gevraagd of ze dan wel kon vuurspuwen.

Wanneer ze uit het toilet komt, hoort ze rumoer. Het komt van de speelplaats. Wanneer ze naar buiten kijkt, ziet ze de reden: zowat de hele school staat op de speelplaats. Alle kinderen kijken naar het dak van het gebouw. Jutta heeft een bang voorgevoel dat ze weet waarom.

‘Daar is ze! De draak!’

Een luid applaus stijgt op. Even voelt Jutta zich vereerd. Ze is blij dat iedereen ziet dat ze een draak is. Maar ze weet ook wat ze zullen verlangen.

‘Ga je nu vliegen?’

‘Hoe hoog kan je vliegen?’

‘Waar zijn je vleugels?’

Jutta wordt helemaal rood. Ze moet gewoon zeggen dat het niet kan, dat de draak meer in haar binnenste zit dan in haar buitenste. Maar dat doet ze niet.

‘Ik moet eerst mijn vleugels mooi maken’, zegt ze verlegen. ‘Anders kan een draak niet vliegen.’

Ze loopt snel terug naar de klas, die nu helemaal leeg is. In de stilte denkt ze na over een oplossing. En dan ziet ze een voorwerp staan dat haar kan helpen. Joshua heeft zijn spreekbeurt gedaan over zijn nieuwe drone. Die staat netjes ingepakt naast zijn bank. Jutta opent de doos en haalt het toestel eruit. Het is een grote drone, die erg hoog kan vliegen. Maar hij lijkt niet echt op een draak. Ze gaat aan de slag met het knutselmateriaal van de klas.

Wanneer ze klaar is, sluipt Jutta via de trappenhal naar boven. Via de branddeur belandt ze op het dak. Voetje voor voetje schuifelt ze naar de rand. Wow, dat is hoog.

Onmiddellijk barst er applaus los, de leerlingen hebben haar gezien. Ze hoort kinderen roepen dat ze mag beginnen te vliegen. Ze wacht nog even, laat hen sudderen. En dan zet ze de drone klaar. Hij is prachtig geworden, al zegt ze het zelf. Met mooie groene drakenvleugels en kleine vlammetjes aan de zijkant.

Ze neemt de afstandsbediening en stuurt het toestel langzaam omhoog. Beneden hoort ze het gejoel verstommen. Ze let erop om de dronedraak niet te dicht bij het publiek te laten komen. Ze mogen niet zien dat hij veel kleiner is dan Jutta zelf. Ze stuurt de draak hoog in de lucht, laat hem enkele kunstjes doen en dan weer veilig op het dak landen. Gelukt! Iedereen roept haar naam, er wordt hard in de handen geklapt.

Maar ze is er nog niet. Als ze nu naar beneden gaat, zal iedereen haar met de drone zien. Hoe moet ze ongemerkt beneden geraken?

En dan krijgt ze een glimlach op haar gezicht. Ze loopt via de branddeur weer naar de gang en houdt halt bij een brandmelder. Hier heeft ze ook al eens stiekem van gedroomd. En als ze iedereen in een keer weg wil jagen, is het nu het moment. Ze balt haar vuist en slaat het raampje stuk.

De sirene loeit luid door de school. Het zou de schreeuw van een draak kunnen zijn. Een draak die iedereen wegjaagt.

En wanneer de hele speelplaats leeg is, komt de lieve draak Jutta weer tevoorschijn. Ze zet de drone weer op zijn plaats en haast zich naar de verzamelplaats waar de andere kinderen zijn. Ze is ervan overtuigd dat haar spreekbeurt een tien zal opleveren.

 

 

Adam – Aliens

 

Adam wijst naar de cirkels die zijn leerkracht van wiskunde op het bord heeft getekend.

‘Haha, dat zijn net ufo’s.’

De kinderen uit zijn klas moeten ook lachen. Adam doet er nog een schepje bovenop.

‘Net zoals ik gisteren in mijn tuin heb gezien.’

Het wordt stil in de klas, iedereen kijkt hem aan. Adam versaagt niet.

‘Ja, er zaten kleine aliens in. Met vier poten en twee armen. En ze hadden geen ogen. Best wel rare kwieten.’

De leraar wiskunde slaat met zijn reuzengrote geodriehoek op het bord.

‘Kan het een beetje stiller, alsjeblieft?’

Adam vindt het prima. Zo kan niemand hem moeilijke vragen stellen over zijn ufo-verhaal.

 

Die avond, wanneer Adam thuis doet alsof hij leert voor zijn toets van wiskunde, gaat de bel. Hij sloft naar beneden en opent de deur. Twee mannen in een zwart maatpak en met een zonnebril op hun neus kijken hem aan. Denkt hij, want hij kan onmogelijk door die zonnebrillen heen kijken.

‘Adam?’

‘Ja?’

Zijn keel klinkt schor. Hoe kennen ze zijn naam?

‘We zijn hier voor die aliens.’

Wat? Hoe weten ze dat hij dat heeft verteld?

‘Wie zijn jullie?’ vraagt hij.

De grootste en dikste van de twee buigt een beetje naar voren. Adam is bang dat hij tegen de bovenkant van de deur zal botsen.

‘Dat is niet de juiste vraag. Wel deze: waar zijn de aliens?’

Adam vertrouwt het voor geen haar. Als die twee mannen echt geloven dat hier aliens zijn, dan is de vraag wie het gekste is: degene die het verhaal heeft verzonnen of degene die het gelooft? Hij moet hen afschepen.

‘Het was geen ufo’, legt Adam uit. ‘Het was ook geen vogel. Het was een vliegtuig.’

De kleinste van de twee knikt en schrijft iets op in een notitieboekje dat hij uit zijn zak haalt.

‘Bedankt voor de info.’

‘Graag gedaan. Nou, dag dan.’

Adam knalt de deur voor hun neus dicht en gaat opnieuw naar zijn kamer om boven zijn boek te hangen. Hij begrijpt niets van die wiskunde. Hij had beter wat opgelet in plaats van verhalen over ufo’s te verzinnen. Niet veel later hoort hij een zacht geknerp. Wanneer hij zijn hoofd draait, ziet hij dat er een rondje in zijn raam wordt gesneden. Is dat een glassnijder?

Een hoofd verschijnt in het raam. De kleine man met de zonnebril steekt zijn hand door het gat en opent het raam. Zonder iets te vragen aan Adam stapt hij naar binnen en hijst hij zijn handlanger de kamer in. Ze kijken rond en doorzoeken alle kasten in de kamer van Adam. Adam is te verbouwereerd om iets te zeggen. Daarna beginnen ze aan de rest van het huis. Maar ze vinden geen aliens. Natuurlijk niet, beseft Adam, want die zijn er niet.

De grote man wijst naar hem.

‘Jij! Jij bent de alien!’

‘Wat?’

Zijn leugen dreigt slecht uit te pakken. De mannen halen een vreemd soort handboeien tevoorschijn en lopen naar Adam.

‘Wacht!’

Hij moet iets verzinnen, anders loopt het niet goed af.

‘De alien zit hiernaast!’

Hij wijst naar de kamer van zijn zus Andreea. De mannen knikken dankbaar en verplaatsen zich naar de andere deur. Adam schudt zijn hoofd. Zijn ouders vinden het vast niet prettig als hij zijn zus als een alien laat meenemen.

‘Wacht!’

De mannen stoppen opnieuw, ze beginnen lichtjes geïrriteerd te geraken.

‘Ik bedoel niet hiernaast. Ik bedoel dat ik ernaast zat. Ik heb de alien gezien tijdens de les wiskunde.’

De mannen knikken.

‘Dan weten we genoeg.’

‘Hoezo?’

Adam wilde vertellen dat hij ze door het raam van de klas had gezien. Maar dat ze alweer weg waren. Dan was hij van die vreemde snuiters af.

‘We hebben je hint begrepen’, zegt de grote man. ‘De alien is je leraar wiskunde.’

‘O.’

Dus ze willen zijn leerkracht van wiskunde meenemen?

‘Gaat mijn leraar er morgen dan niet zijn?’

De kleinste grijnst.

‘Dat denk ik niet, nee.’

‘Dus dan kan hij ook geen toets afnemen?’

‘De man schudt zijn hoofd.

Adam slaat zijn boek van wiskunde dicht.

‘In dat geval: ja, hoor. Hij is de alien!’

 

Micha – skateboard

 

Micha kijkt gespannen naar het grote scherm dat bij Bless in de kamer hangt. Ze zijn al uren aan het gamen en nog heeft hij er niet genoeg van. Hij zou de hele nacht door kunnen spelen. Maar dat kan natuurlijk niet.

‘Volgende keer doen we verder’, zegt hij tegen Bless.

Hij haast zich naar huis, net op tijd voor het eten. Papa zet een grote pot met soep op de tafel.

‘Waar ben je geweest?’

‘Gaan skaten’, liegt Micha.

Hij weet dat zijn papa het maar niets vindt als Micha zo lang gaat gamen. Hij heeft veel liever dat Micha sport in de gezonde buitenlucht. Maar toch kijkt papa hem aan met gefronste wenkbrauwen.

‘Dat is vreemd. Je skateboard ligt nog in mijn auto.’

Juist, papa had het even geleend, want hij skate zelf ook graag. Daar had Micha aan moeten denken.

‘Ik had het niet nodig’, verzint Micha snel.

‘Waarom niet?’

Micha stopt een lepel met soep in zijn mond, zodat hij even kan nadenken.

‘Ik heb een nieuw skateboard.’

Papa reageert enthousiast en slaat per ongeluk met zijn hand op zijn lepel. De soep vliegt door de keuken.

‘Tof, dat wil ik zien!’

Micha buigt zich nog wat verder over zijn soep. Waar moet hij plots een skateboard vandaan toveren? Hij moet tijd winnen.

‘Dat ligt nog bij oma.’

Papa knikt nadenkend.

‘Oké.’

Oef, daar is hij even vanaf. Micha moet dan gewoon zien dat hij bij een van zijn vrienden een skateboard kan lenen. Maar dat is buiten zijn papa gerekend.

‘Dan gaan we na het eten even langs oma. Ik ben echt benieuwd.’

 

De hele weg naar oma denkt Micha na over wat hij moet zeggen als hij bij oma komt. Wanneer zijn papa uitstapt, treuzelt hij met zijn gordel.

‘Ik kom zo.’

Papa belt aan en loopt naar binnen. Hij heeft altijd veel bij te praten met oma, dus die is nog wel even bezig. Micha glijdt uit de auto en opent zo zacht mogelijk de koffer van de auto. Papa had gelijk, daar ligt zijn skateboard.

Maar daarmee is hij nog niet gered. Papa kent zijn skateboard goed genoeg, die zal nooit geloven dat het een nieuw is. Micha bijt even op zijn tanden. Hij zal van zijn hart een steen moeten maken. Normaal gezien is hij erg gesteld op een proper skateboard, maar hij heeft geen keuze.

Hij bukt zich en dompelt het skateboard onder in een diepe plas. Het wordt helemaal nat. Daarna zet hij nog enkele stappen opzij en zoekt hij de modderigste plek in oma’s straat. Hij rolt het skateboard door de modder. Steeds opnieuw, tot het bijna niet meer te herkennen is.

‘Daar ben je’, zegt papa plots. ‘Kom je nog dag zeggen tegen oma?’

‘Ik kom’, antwoordt Micha. ‘Ik wilde even mijn nieuwe skateboard nemen. Het is wel behoorlijk vuil geworden.’

‘Dat neem je best niet mee naar binnen.’

‘Nee, ik weet het’, grijnst Micha. ‘Jammer. Maar het zal voor een andere keer zijn.’

 

 

Luna – Het huiswerkraadsel

 

‘Mama, mag ik even bij Ryan gaan spelen?’ vraagt Luna.

‘Had je geen huiswerk?’ reageert mama.

‘Dat bedoel ik ook’, zegt Luna. ‘Ik ga bij Ryan huiswerk maken. Het is een groepswerk. Maar een leuk groepswerk, daarom noemde ik het spelen.’

Ze zet haar allerliefste glimlach op, maar heeft geen idee of dat werkt.

‘Als het voor school is, kan ik niet nee zeggen’, knipoogt mama.

Luna neemt haar fiets en rijdt naar Ryan. Het wordt een geweldige woensdagnamiddag. Ze spelen games, ze zitten in de boomhut, ze houden races met hun fietsen en ze nemen stiekem snoep uit de kast.

Maar ze maken geen huiswerk.

En dat ziet ook de juf de volgende dag.

‘Luna. Waarom heb jij niets afgegeven?’

Luna zegt niets. Ze haalt alleen haar schouders op.

‘Je weet dat dat een nul wordt?’

Dat weet ze maar al te goed. En ze ligt er ook niet echt wakker van, dat haalt ze wel in. Maar wat haar wel zorgen baart, is de reactie van haar ouders.

En terecht.

‘Wat? Een nul op tien? Hoe komt dat? Je was toch bij Ryan? En hoeveel heeft die dan?’

Mama vuurt de vragen aan razend tempo op Luna af. En het enige wat die denkt is dat ze vooral de waarheid niet kan zeggen.

‘Ryan ging ons huiswerk mee naar school nemen, maar de hond heeft het opgegeten.’

Mama balt haar vuisten en loopt weg. Ze gelooft er vast niets van, denkt Luna. Maar dan komt haar mama weer binnen, met hun jassen. Ze gooit die van Luna op de tafel.

‘Kom, we gaan naar Ryan.’

Het duurt niet lang voor ze aan de deur van haar vriend staan. Ryan doet zelf open en mama begint weer te brullen.

‘Hoe zit dat eigenlijk met jullie hond?’

Ryan kijkt haar verbaasd aan. En op dat moment beseft Luna dat ze een fout heeft gemaakt. Ze had beter moeten nadenken toen ze probeerde te liegen. Maar voor ze iets kan zeggen, antwoordt Ryan al.

‘Wij hebben helemaal geen hond.’

Mama kijkt verbaasd van Ryan naar Luna. Luna denkt razendsnel na.

‘Ik bedoelde natuurlijk niet Ryans hond. Ik zei de hond.’

Ze kijkt Ryan smekend aan. Hij moet haar helpen. Ryan begint te knikken.

‘De hond. Natuurlijk. Je bedoelt die van de buren?’

‘Natuurlijk! Die bedoel ik!’

Mama kijkt argwanend naar het huis van de buren.

‘Hebben zij een hond?’

Ryan knikt. ‘Een hele grote. Blaft de hele tijd.’

‘Ik hoor nochtans niets.’

‘Hij zal slapen.’

Mama schudt haar hoofd. Het is duidelijk dat ze er niet veel van gelooft. Ze knikt naar Ryan en loopt dan met grote passen naar het huis van de buren. Ryan en Luna kijken elkaar aan. Mama zal zo ontdekken dat de buren helemaal geen hond hebben.

‘Er is nog één mogelijkheid’, fluistert Ryan. ‘Zorg jij ervoor dat ze niet naar binnen gaat.’

Hij rent om zijn huis heen naar achteren. Luna gaat haar mama achterna en voegt zich bij haar op het moment dat een oude man de voordeur opent.

‘Meneer, ik wil wat vragen’, begint mama. ‘Het is…’

En dan zwijgt ze. Ze spitst haar oren. Luna hoort het ook. Het geblaf in de verte. Het lijkt uit de tuin van de buren te komen. Het klinkt een beetje als een grote hond. En ook een beetje als dat van een jongetje. Maar dat hoort gelukkig niet iedereen.

‘Het is oké’, gaat mama verder. ‘Ik hoor het zo ook.’

Ze trekt Luna weer mee en laat de man vragend achter. In de auto kijkt ze hoofdschuddend naar Luna.

‘Vanaf nu maken jullie je huiswerk bij ons thuis, hoor.’

Luna lacht.

‘Oké, dan ga ik nu alleen nog naar Ryan om te spelen.’