Leugens van leerlingen - Blankenberge 2021

Len – Vliegend bed

 

Len krabt in zijn haren terwijl hij door het raam van zijn slaapkamer kijkt. Daar beneden in de voortuin ligt zijn bed, helemaal stuk. En daarnet stond dat nog in zijn kamer.

Vervelend.

Mama komt enkele seconden later zijn kamer binnengestormd.

‘Len! Wat was dat lawaai?’

Len aarzelt. Wat moet hij vertellen? Dat hij aan het spelen was dat hij superkrachten had en eens wilde testen of hij zijn bed kon optillen en naar buiten gooien? Dat zou de waarheid zijn, maar die wil mama vast niet horen.

‘Mijn bed stond in brand!’

‘Wat?’

‘Ik moest het uit het raam gooien, want anders zou ons huis in brand zijn gevlogen.’

Een heldendaad, daar kan mama toch niets op tegen hebben? Maar ze is nog niet helemaal gerustgesteld.

‘En hoe is dat bed dan in brand gevlogen?’

Dat is een zeer terechte vraag, beseft Len. Hij wil zeggen dat hij met lucifers aan het spelen was, zoals hij soms wel eens doet, maar dat vindt mama vast ook niet oké. Hij kijkt naar buiten en ziet zijn oplossing voorbij wandelen in een versleten kostuum en schoenen met gaten. Een man die regelmatig voorbij hun huis wandelt met een lijn waar geen hond aan zit.

‘Die rare meneer heeft het in brand gestoken’, wijst hij.

Hij wil aan zijn bureau gaan zitten om in een strip te lezen, maar mama is blijkbaar nog altijd niet tevreden.

‘Hoe is die man dan binnengeraakt?’

‘Gewoon, door het raam geklommen. Ik had het opengezet om te verluchten.’

Dat zijn kamer op de eerste verdieping is, laat hij even achterwege. Maar hij is toch overtuigend, want mama krijgt een boze blik op haar gezicht en stormt de kamer uit. Len besluit haar toch maar te volgen. De laatste keer dat mama zo’n blik had, had ze niet veel later zijn verzameling vuurkevers in de tuin losgelaten.

De man met de onzichtbare hond schrikt als hij de woedende vrouw op zich ziet aflopen.

‘Waarom steekt u onze meubels in brand?’

De man antwoordt niet meteen. Hij lurkt van een sigaret en kijkt mama met dichtgeknepen ogen aan.

‘Dat heb ik niet gedaan.’

‘Mijn zoon heeft het gezien.’

Len probeert zich zo klein mogelijk te maken. De schuld op iemand anders steken is veel makkelijker als die persoon niet in de buurt is. Maar hij en de vreemde man weten dat dit een leugen is. De man glimlacht.

‘Ach zo. Wel eigenlijk wilde uw zoon mij dat bed schenken.’

‘Wat? Waarom?’

Len begrijpt het ook nog niet helemaal. Maar hij zwijgt, want hij is al blij dat de man hem niet heeft verraden.

‘Ik slaap op de koude grond, en uw zoon had medelijden.’

Mama krijgt een vertederde blik op haar gezicht.

‘Zit dat zo? Ach, het is toch een lieve jongen. Dat heeft hij van zijn ouders.’

‘Dat geloof ik graag’, lacht de man en hij geeft Len een knipoog. ‘Dan vindt hij het vast niet erg om het bed even mee naar mijn slaapplaats te dragen.’

Len springt meteen op. Nu is het aan hem om mee te spelen, voor mama kan antwoorden dat ze het bed eigenlijk helemaal niet willen weggeven.

‘Doe ik! Samen lukt het ons vast. Wat een mooie daad, mama. Ik ben blij dat ik zulke ouders heb.’

Hij loopt meteen naar het bed, gevolgd door de man. Mama blijft achter, verbaasd over de plotse gulheid van haar zoon en haarzelf. En Len? Die denkt alvast aan het nieuwe bed dat hij binnenkort mag gaan kiezen. Misschien moet hij iets met superhelden nemen.

 

Nell – De mancave

 

‘Papa?’

Nell roept zijn naam voorzichtig terwijl ze op de deur klopt. Ze is in de kelder en staat op het punt om papa’s grootste heiligdom te betreden: zijn mancave. Papa noemt het steeds zijn ‘hobbyruimte’, maar Nell weet wel beter. Het is een mancave, met alles erop en eraan: een pooltafel, een kickertafel, een groot scherm om te gamen of voetbal te kijken en een dartsboard aan de muur. Strikt verboden terrein voor de rest van het gezin.

Maar nu is papa er niet. Eigenlijk is het oneerlijk dat papa zoveel leuke dingen kan doen en dat zij niet eens een uur op haar telefoon mag. Nu is het moment om wat schade in te halen. Nell speelt tien spelletjes pool, probeert verschillende van papa’s games uit en voetbalt tegen zichzelf. Tussendoor neemt ze frisdrank en chips uit de bar. Wanneer ze op haar horloge kijkt, merkt ze dat er plots twee uren verstreken zijn. Niet moeilijk dat papa soms urenlang weg is, het is hier veel te leuk.

Als afsluiter besluit ze nog enkele pijltjes naar het dartsboard te gooien. Het zijn van die echte ijzeren pijltjes met een scherpe punt. Bij het laatste pijltje gaat het mis. De punt ketst af op het ronde ijzer van het bord, de pijl maakt rechtsomkeer en boort zich in de grote flatscreen.

O o.

Nell haast zich snel naar boven en begint aan haar huiswerk. Nog diezelfde avond hoort ze papa luid vloeken.

‘Wat is er hier gebeurd?’

Nell loopt naar beneden en doet alsof ze schrikt. Ze merkt dat ook de ballen van de pooltafel niet opgeborgen zijn en dat er overal chipskruimels liggen. Ze had beter wat opgeruimd.

‘Ik dacht al dat ik daarstraks iets hoorde’, zegt ze. ‘Er is vast een inbreker geweest.’

Haar papa grijpt meteen naar zijn telefoon om de politie te bellen. Daarmee is de kous vast wel af, denkt Nell en ze wil al naar boven gaan. Maar dat is buiten haar papa gerekend. Die laat zijn telefoon weer zakken en wijst naar een hoek van de kamer.

‘Wat ligt er daar op de bank?’

Nell kijkt naar de zetel en ziet haar telefoon liggen. Verdorie, die heeft ze laten liggen toen ze in paniek naar boven liep.

‘Is dat die van mij?’ vraagt ze verbaasd. ‘Hoe komt die daar?’

Papa kruist zijn armen. Het is duidelijk dat hij het inbrekersverhaal niet meer gelooft. Nell denkt koortsachtig na.

‘Ik was hem kwijt’, zegt ze.

‘Jij? Je telefoon kwijt?’ vraagt papa. ‘Meestal lijkt hij wel vastgekleefd aan je hand.’

Nell doet alsof ze lacht. Dan wijst ze naar boven, papa volgt haar hand.

‘Het is vast Len geweest.’

Len is hun hond. De stakker krijgt wel vaker de schuld van iets. Maar deze keer heeft ze ook bewijzen nodig. Terwijl papa naar boven staart, verzamelt Nell al het speeksel dat in haar mond zit. Ze mikt een dikke fluim op haar toestel. Jakkes.

‘Len zou toch geen telefoon in zijn mond nemen?’ merkt papa op.

Nell wijst meteen naar de telefoon in de zetel.

‘O jawel. Kijk maar eens. Het ding zit vol kwijl.’

Ze neemt haar telefoon op en houdt hem in de richting van papa. Die deinst achteruit.

‘Bah, houd dat ding uit mijn buurt.’

Hij staart hoofdschuddend naar het kapotte televisiescherm.

‘We moeten dat beest dringend manieren leren’, mompelt hij.