Leugens van leerlingen - Wingene1 2021

Liselot – 100 snoepjes

 

Ach, eentje kan geen kwaad, denkt Liselot terwijl ze haar hand in het zakje met snoep laat glijden. En twee eigenlijk ook niet. Zou een derde nog lekker zijn? Reken maar. Een vierde waarschijnlijk ook.

Een na een verdwijnen de snoepjes in haar mond. Tot haar hand aan de onderkant van de zak zit. Hoezo, zijn die nu allemaal al op? Wat een klein zakje was dat!

Liselot kijkt op de zak. En schrikt. Er zaten honderd snoepjes in. Honderd? Heeft ze die allemaal opgegeten? Snel gooit ze de lege verpakking in de vuilnisbak. Het duurt niet lang voor papa die ontdekt.

‘Wie heeft alle snoepjes opgegeten? Zo’n groot pak!’

Liselot haalt haar schouders op en glimlacht verlegen.

‘Geen idee. Dat krijg ik niet op, hoor.’

Papa kijkt haar onderzoekend aan.

‘Wat is er met jouw tanden?’

‘Wat? Niets.’

‘Ga maar eens kijken.’

Liselot loopt naar de badkamer. Ze schrikt wanneer ze in de spiegel kijkt: haar tanden zijn helemaal rood. Bloedrood. Hoe moet ze dat uitleggen?

Papa klopt op de badkamerdeur.

‘Liselot? Ga je me nog vertellen wat er is gebeurd?’

Ze twijfelt. Ze kan natuurlijk gewoon zeggen dat het door die snoepjes komt, maar dan weet papa dat ze er honderd heeft opgegeten. Misschien moet ze eerst iets anders verzinnen. Ze opent de deur.

‘Dat is bloed’, mompelt ze.

‘Bloed?’

Papa neemt haar gezicht in zijn handen en kijkt haar bezorgd aan.

‘Wat is er gebeurd?’

Liselot denkt na. Het is haar laatste kans om de waarheid te vertellen.

‘Ik heb een mep gekregen.’

Elk restje bezorgdheid van papa is meteen weer verdwenen, en maakt plaats voor woede. Op slag is Liselot weer zijn kleine meisje.

‘Wie heeft dat gedaan?’

‘Eh…’

‘Wie?’

Goede vraag. Liselot weet het zelf niet en papa wil het duidelijk weten. Hoe kan je nu een antwoord geven dat er niet is?

‘Wie?’ wordt papa steeds bozer.

‘Het was Victor!’

Liselot heeft meteen spijt van haar antwoord. Is het een goed idee om de schuld op haar broer te steken? Het leidt in elk geval de aandacht af van de snoepjes. En ze moest bovendien nog wraak nemen voor die keer dat Victor het haar van haar poppen paars had geverfd.

Papa loopt naar de kamer van Victor en stormt naar binnen.

‘Victor! Wat heeft dat te betekenen?’

Liselot hoort Victor tegenpruttelen. Natuurlijk, want die heeft natuurlijk niets gedaan. Ze loopt naar de woonkamer en kijkt in het rond. Op de salontafel ziet ze het favoriete boek van Victor liggen. Net wat ze nodig had. Met een naald uit de naaidoos van papa prikt ze in haar vinger en laat enkele druppels bloed op het boek vallen.

Wanneer papa en Victor naar beneden komen, heeft Liselot het boek al in haar handen. Nog voor Victor iets kan zeggen toont ze de bloedvlekken. Papa ziet het en trekt meteen zijn conclusies.

‘Victor, ga naar je kamer! Ik bedenk alvast een straf!’

Terwijl Victor afdruipt, wijst papa naar de zetel en duwt Liselot in de zachte kussens.

‘Rust maar even uit, schat. Wat kan ik doen om de pijn te verzachten?’

Liselot grijnst.

‘Misschien met een snoepje?’

 

Jarno – Poort stuk

 

Jarno draait aan het stuur van de auto alsof hij in een echte racewagen zit. In zijn hoofd scheurt hij door de bochten en raast hij door fantastische landschappen. Hij gaat minstens tweehonderd kilometer per uur, terwijl hij zijn bolide onder controle probeert te houden.

Maar dat is in zijn hoofd natuurlijk. In het echt staat de auto geparkeerd op de oprit voor hun garage en komt Jarno nauwelijks boven het stuur uit. Zou het niet fijn zijn als hij dat echt kon doen, gewoon gaan racen wanneer hij daar zin in had?

Hij drukt op de startknop van de auto en plots start de motor. Zijn ogen worden groot. Mama heeft vast ergens haar sleutel in de auto laten liggen. Nu heeft hij al veel meer het gevoel dat hij rijdt. Hij strekt zijn benen naar de pedalen. Waarom staan die zo ver uit elkaar? Misschien moet hij daar maar beter afblijven. Hij trekt zich op aan het stuur en gaat verder met zijn wilde rit.

Maar dan glijdt hij van de stoel af. Zijn benen komen vol op de pedalen terecht, met zijn rechtervoet drukt hij op het gaspedaal. De auto schiet naar voren, en ramt de garagepoort.

O o.

De auto bolt weer een beetje naar achteren. Snel drukt hij de motor uit en klimt uit de auto. Met een bang hart gaat hij naar binnen, waar hij gestommel op de trap hoort. Mama is uit haar bureau gekomen en haast zich naar beneden. Buiten legt ze haar handen op haar gezicht en slaakt een gil.

‘Wat is dat?’

Jarno rent naar buiten en kijkt zo verbaasd mogelijk naar de poort.

‘Dus hij heeft hem toch geraakt’, mompelt hij zacht.

‘Wat zeg je?’

‘De postbode’, verduidelijkt hij. ‘Die kwam op zijn brommer aangereden en dan hoorde ik een knal.’

Zo. Daar heeft hij zich mooi uit gepraat, denkt hij, en hij gaat weer naar binnen. Maar de volgende ochtend merkt hij meteen dat mama het daar niet bij laat. Zodra de postbode aan hun brievenbus staat, stormt ze naar buiten en grijpt ze de arme vrouw bij haar kraag.

‘Wat heb jij met onze garagepoort gedaan?’

De vrouw kijkt mama verschrikt aan.

‘Jullie garagepoort?’

Mama wijst naar de poort.

‘Ja, kijk maar. Die bluts is er niet vanzelf gekomen.’

De vrouw schudt haar hoofd.

‘Ik heb helemaal niets gedaan.’

‘Jawel, je hebt er met je brommer tegen gereden.’

‘Maar ik heb helemaal geen brommer. Ik kom altijd met de fiets.’

Mama wordt stil. Jarno kijkt naar hen van in de deuropening. Verdorie, zo gaat het nog uitkomen dat hij er voor iets tussen zit.

‘Ze heeft gelijk’, zegt hij snel. ‘Het was een andere postbode.’

Mama laat de postbode gaan, die snel wegfietst van hun huis. Jarno is benieuwd of ze nog veel post gaan krijgen.

‘Kom, we zijn weg’, zegt zijn mama en ze trekt Jarno mee de auto in.

‘Waar gaan we naartoe?’

‘Naar het postkantoor.’

Jarno schuifelt zenuwachtig op zijn stoel. Zou hij niet gewoon de waarheid vertellen? Het was een ongeluk, meer niet. Maar wanneer hij het rood in de ogen van mama ziet, zwijgt hij. Een woeste stier knijp je ook niet in zijn bil.

Met Jarno aan haar hand stapt mama het postkantoor in. Ze drukt driftig op het belletje aan het loket.

‘Ze zijn er niet’, zegt Jarno. ‘Jammer. Kom, we gaan terug.’

Maar mama geeft niet op. Ze blijft op de bel rammen tot die bijna in stukken uit elkaar barst. Eindelijk verschijnt er iemand aan de andere kant van het raam.

‘Kan ik u helpen?’

‘Ik zou willen weten welke postbode er met zijn brommer tegen mijn garage is gebotst!’ snauwt mama.

De man aan de andere kant blijft rustig. Hij schuift een papier naar mama.

‘Kunt u dat even invullen? Voor de verzekering.’

Mama is verbaasd dat het zo snel gaat. Ze had verwacht dat de man alles ging ontkennen. Ze leest de papieren.

‘Hier staat dat ik moet aangeven wie de schade heeft toegebracht.’

‘Dat lijkt me logisch’, antwoordt de man vriendelijk.’

‘Maar ik weet niet wie het is.’

‘Hoe zag hij eruit?’

Mama kijkt naar Jarno.

‘Kan je hem beschrijven?’

Jarno bloost. Als hij nu iets verzint, dan weet de man vast dat hij aan het liegen is. Of hij beschrijft iemand die wel voor het postkantoor werkt en verkeerdelijk de schuld krijgt. Misschien is het tijd om gewoon de waarheid te vertellen. Hij schraapt zijn keel.

‘Weet je? Nu ik erover nadenk… Ik denk dat het eerder een pizzabezorger was.’